In de zomer van 1981 liftte ik op een avond naar het oosten. Nabij Duisburg verdwaalde ik in een wirwar van autowegen, opgesloten tussen vangrails en fabrieksmuren en modderige sloten. Pas na middernacht nam een bestelwagen me mee uit het inferno van zwaar vrachtverkeer, loeiende fabriekssirenes, ratelende mijnschachten en een feloranje hemel, aangestoken door de hoogovens van ThyssenKrupp.
Ik was net twintig. De uren tussen de vangrails, overspoeld door industrieel geweld, maakten me klein en bang. Maar ze wekten ook mijn nieuwsgierigheid, een verlangen om door te dringen in deze wereld van vuur, aarde, water en lucht. Het verlangen te worden ondergedompeld. Het Roergebied was dan wel vuil, druk en lelijk, het bleek ook razend interessant.
Het Roergebied, zo denken we, is vuil, druk en lelijk. In 1981 was dit nog zo, vandaag de dag klopt dit beeld niet meer. De tijd dat boven Essen of Oberhausen een zware wolk hing van stof, roet en verbrandingsgassen, ligt alweer ver achter ons. In 1961 besloot de latere kanselier Willy Brandt dat de lucht boven het Roergebied schoon moest zijn. In de daaropvolgende decennia werd die ook schoon. Meer dan duizend kolenmijnen gingen dicht en toen de staalindustrie naar Azië verhuisde, begonnen tegen de honderd hoogovens te roesten. Wat achterbleef was een zwartgeblakerde en zwaar vervuilde streek, tjokvol industriële architectuur en met miljoenen mensen op zoek naar nieuw werk.
Het hele artikel lezen? Bestel hier Navenant editie 2 2024 voor €7,50.